Als lezer die ervoor heeft doorgeleerd, word ik er altijd wat verdrietig van: dat je als alfa toch net een beetje minder meetelt. Want zeg nou zelf: een boek lezen, dat kan toch iedereen?! En Nederlands studeren – duh, die taal ken je toch al?!
Laat ik voorop stellen dat ik hier geen robbertje de-alfa’s-tegen-de-bèta’s wil uitvechten. Niet voor niets mag ik me de trotse bezitter van een diploma ongedeeld vwo noemen. Ja, dat waren nog eens tijden, mensen. Geen profielen als keurslijf, maar je persoonlijke pretpakket samenstellen met alfa- en bètavakken die jij interessant vond – en ‘pretpakket’ is voor mij geen diskwalificerende term, maar een epitheton ornans. Ik moest er weer aan denken door twee Groningse academische bijeenkomsten.
Allereerst was er de promotie van Els de Rooij op 15 maart. De conclusie uit haar onderzoek is dat vwo-leerlingen met een N-profiel het beter doen op de universiteit, of ze nu een alfa-, bèta- of gamma-opleiding doen. Ze zijn nieuwsgieriger en hebben meer wetenschappelijke interesse. Dat kan komen omdat de N-profielen leerlingen daartoe meer uitdagen of omdat de N-profielen domweg betere leerlingen trekken.
Dat laatste speelt zeker mee, denkt De Rooij. Scholen ontmoedigen slimme leerlingen om C&M te kiezen, want dat zou zonde zijn van hun talenten. Met een N-profiel ligt de wereld immers voor je open en met C&M, nou ja, daarmee kun je hooguit een alfa- of gamma-opleiding doen. En zo brokkelt het idee achter de profielen – voorsorteren naar belangstelling en vervolgopleidingen – steeds meer af.
Gevolg is dat het aantal leerlingen dat voor een C&M-profiel kiest, daalt: van 13,7% in 2010 naar 9,8% in 2016 (DUO) en de nieuwste cijfers wijzen op nog maar 6-7%. Is dat erg? Ja, want het leidt ertoe dat steeds minder vwo’ers voor een talenstudie kiezen. Was bijvoorbeeld een studie Nederlands lange tijd goed voor 40-50 eerstejaars (in mijn tijd waren het er zelfs 150!), dit studiejaar waren het er slechts 9-15!
Tel maar uit wat dat in de toekomst gaat betekenen voor het aanbod academisch geschoolde talendocenten. En juist daaraan is behoefte, zegt De Rooij, om de waarde van de maatschappijprofielen op te vijzelen. Plus meer verbanden met de academie, meer diepgang en meer aandacht voor wetenschappelijk denken en werken.
‘Leraren in het profiel Cultuur & Maatschappij rommelen maar wat aan.’ Die uitspraak deed hoogleraar Barend van Heusden een dag later in Groningen, tijdens het afscheidssymposium voor vakdidacticus Theo – Lezen voor de Lijst – Witte. Vanuit een andere, meer theoretische hoek aangevlogen zei Van Heusden hetzelfde als De Rooij: het profiel C&M heeft zijn gezicht verloren (zo het dat al ooit heeft gehad, denk ik er dan bij). ‘De aandacht voor taal in het onderwijs is nu vooral instrumenteel, zinnetjes vertalen en trucjes voor debatteren aanleren, dat is een gotspe.’
Nu hameren in elk geval neerlandici en historici al geruime tijd op het belang van meer wetenschappelijke diepgang en denkkracht in hun schoolvak. Historici benadrukken bijvoorbeeld het belang van historisch redeneren en neerlandici schreven eind 2016 hun Manifest voor het Schoolvak Nederlands, waarin ze pleiten voor meer samenhang en meer samenwerking tussen scholen en de academie. En het kersverse Landelijk Platform voor de Talen – van alle Nederlandse faculteiten die talen doceren – werkt aan een Deltaplan voor talen, waarin ze eveneens de uitwisseling tussen academie en onderwijs bepleit. Kortom, de beroepsgroep wil wel, maar heeft steuntjes in de rug nodig.
Een zo’n mogelijk steuntje kwam tijdens genoemd symposium haast tussen neus en lippen ter sprake. Gert Rijlaarsdam (UvA) merkte op dat het toch vreemd is dat het vak Nederlands in de N-profielen hetzelfde is als in het C-profiel. Op de lange terugweg van Groningen naar huis bleef die opmerking in mijn hoofd knagen. Want het is inderdaad supervreemd! Waarom hebben we wel wiskunde A, B, C en D en geen Nederlands A, B, C en D? Waarom is het vak Nederlands inderdaad voornamelijk een instrumenteel vak in plaats van dat het leerlingen in de bovenbouw zicht biedt op het rijke wetenschapsgebied van en nieuwste inzichten uit de taalkunde, psycholinguïstiek, kindertaalontwikkeling, vergelijkende taalwetenschap en literatuurwetenschap – om maar wat dwarsstraten te noemen? Waarom wijden we C-leerlingen niet in in de genetica en zwaartekrachten van taal en literatuur?
Het lijkt me een mooie handschoen voor de beleidsambtenaren van OCW en de ontwikkelteams van Curriculum.nu om op te pakken: neem de taal- en cultuurvakken serieus.